Résumé : Over alumni als ontwerpers: enkele cijfers uit het VA&S zelfstudierapport (2009)Rika DevosIn het najaar van 2010 kreeg de Vakgroep Architectuur & Stedenbouw de visitatiecommissie van de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad) op bezoek. Deze commissie kwam gedurende een intensieve week het onderwijs in de bachelor en de master ingenieur-architect evalueren. Die week was echter slechts het topje van de ijsberg: aan het bezoek van de commissie ging meer dan een jaar studie, overleg en zelfevaluatie vooraf. De hele actie vormde de aanleiding tot een brede, kritische zelfreflectie, waarbij alle lesgevers, assistenten en studenten actief betrokken waren – getuige daarvan het nog steeds indrukwekkende Koeboek over architectuuronderwijs (jg. 13, mei 2010). Als kersvers doctor-assistent mocht ik het hele proces mee begeleiden. Dat de zorg en bezorgdheid om de opleiding niet alleen door de lesgevers en de studenten werden gedeeld, bewees de ruime en gedetailleerde respons op de alumni-enquête die liep van 16 oktober tot 9 november 2009. 504 oud-studenten werden uitgenodigd om online een lange lijst van 42 vragen af te werken. 217 alumni hebben deze lijst ook effectief doorworsteld en ruim van commentaar voorzien. In de evaluatie van de antwoorden zijn twee groepen te onderscheiden. De alumni die voor 2003 zijn afgestudeerd (80 respondenten) volgden een brede opleiding met een enkele afstudeerrichting. Van de “jongere” groep volgden 75 respondenten de richting architectuurontwerp en bouwtechniek, 62 de richting stadsontwerp en architectuur. De opdeling tussen deze groepen was noodzakelijk om de twee periodes (voor en na 2003) en de drie programma’s (algemeen, bouwtechniek en stadsontwerp) afzonderlijk te kunnen evalueren. Het onderscheid toonde echter ook dat de appreciatie voor de opleiding niet afnam naarmate alumni langer in het beroepsleven staan. Tekenend was deze opmerking die bij vraag 42 – een open vraag naar suggesties – te lezen stond: “Ik heb tijdens en na de opleiding lang gedacht dat de technische vakken te eenzijdig theoretisch benaderd werden, maar dit is sinds enkele jaren gekanteld. Ik zie hoe langer hoe meer de relevantie van deze brede theoretische basis en de quasi ongelimiteerde inzetbaarheid ervan”. Breed beschouwd leek het feit dat de opleiding zich expliciet profileert als een academische opleiding die in de eerste plaats onderzoeks- en kennisgericht is en pas in de tweede plaats praktijk- of beroepsgericht, met de afstand van enkele jaren beter te gesmaakt te worden.VA&S Alumni: wie zijn ze, wat doen ze…Een groot deel van de vragen peilde naar het beroepsleven van de alumni van de vakgroep. Zodoende geeft de enquête niet alleen een overzicht van de verschillende beroepen, maar ook van het verloop van de carrière, de aard van de beroepenvelden, het globale en relatieve beeld dat de alumni zich hebben gevormd van de opleiding burgerlijk ingenieur-architect en de manier waarop ze de verhouding opleiding-beroep ervoeren. De resultaten brachten echter geen hobby’s of engagementen buiten het beroep om in beeld. Zo’n 30% studeerde verder of behaalde bijkomende diploma’s, waarbij dan weer wel een brede waaier aan interesses naar boven kwamen: van “evidente” vormingen in het kader van de beroepspraktijk zoals energiebeheer of passiefbouw en “klassiekers” als de lerarenopleidingen en voorgezette studies in de stedenbouw, de industriële bouwkunde, management en “real estate”, tot meer misschien minder voor de hand liggende wendingen als de verpleegopleiding, cursussen lassen en metsen, de meubelmakerij en voortgezette studies in de filosofie of de rechten.90% van de alumni vond na minder dan 1 maand na het behalen van het diploma burgerlijk ingenieur-architect een job. Twee derden van de afgestudeerden vatten de architectuurstage aan rond die periode. Zo’n 30% van de alumni werkte uiteindelijk als zelfstandig architect. Veel meer alumni beschouwen zichzelf echter als “ontwerper”. De helft van de respondenten gaf aan op het moment van de enquête nog steeds actief te zijn in het architectuurontwerp. Wanneer het veld van het ontwerp uitgebreid werd met stedenbouw, interieur en design, werd een significant hoger percentage bekomen. En ook de webdesigners onder de alumni zijn, natuurlijk, ontwerpers. De cijfers gaven ook duidelijk aan dat de ontwerpers in de verschillende domeinen tegelijk actief waren. Het ontwerp neemt blijkbaar niet alleen in de opleiding, maar ook in het beroepsleven van de meerderheid van de alumni een centrale plaats in.En wat met de niet-ontwerpers? 45% meldde van hen die meldden niet als ontwerper actief te zijn, gaf aan ook nooit eerder als ontwerper gewerkt te hebben. Deze situatie was opvallend dominant (80%) in de groep met de specialisatie Architectuurontwerp en Bouwtechniek, waar de beroepsomschrijvingen die aansluiten bij de specialisatie van de afstudeerrichting - deskundige structuren en deskundige technieken en klimatisatie - duidelijk hoger scoren dan bij de anderen. 55% van de respondenten die zichzelf op het moment van de bevraging niet in een ontwerpend beroep zagen, meldde echter wel ooit als ontwerper gewerkt te hebben. Ze lieten het ontwerpersbestaan achter zich om uiteenlopende redenen: de werkdruk en de financiële onzekerheid, de administratieve taken, het beperkte aandeel van het ontwerp in de beroepspraktijk, … De keuze om de ontwerppraktijk te verlaten werd ook vaak positief gemotiveerd – “ik heb andere kwaliteiten” – waarbij de breedte van het beroepenveld waar een ingenieur-architect toegang toe heeft sterk werd geapprecieerd. Zo zijn verschillende alumni actief in de berekening van constructies, bouwtechnische ondersteuning, wetenschappelijk onderzoek, management, etc.…en wat vinden zij van het ontwerpen in de opleiding?Zo’n drie kwart van de afgestudeerden was tevreden tot zeer tevreden over de opleiding. Hoewel het niet expliciet zo gevraagd werd, zou, gezien de grote groep ontwerpers, hieruit afgeleid kunnen worden dat een groot deel van de alumni met een ontwerpend beroep tevreden is over de ontwerpopleiding, wat vooral in de optie architectuur en stadsontwerp het duidelijkst afgetekend was. De leersituatie van het architectuuratelier werd van op afstand eveneens positief beoordeeld. Het projectonderwijs is essentieel een synthetiserend “learning by doing” en impliceert (heel) veel werk, herbeginnen, werken in een evoluerend kader van richtlijnen en appreciaties, … de lastige combinatie van veel investeren en veel onzekerheid. De jury’s maken daar deel van uit en het is duidelijk dat daar al eens frustratie komt op te zitten. Uit de studentenenquête (georganiseerd in de jury- en examenperiode van 15 december 2009 tot en met 31 januari 2010) bleek dat de voldoening omtrent de jury’s bij de master studenten (48%) opmerkelijk hoger lag dan bij de bachelorstudenten (38% bij BA1). De alumni waren opvallend milder: afhankelijk van de groep houden twee derden tot drie vierden goede herinneringen over aan de architectuurjury’s. Diezelfde alumni merkten echter wel op dat de opleiding weinig zicht gaf op de reële ontwerppraktijk. Dit was een opmerking die aanknoopte bij de ontgoocheling van verschillende alumni die het ontwerpend beroep achter zich hadden geladen. In dezelfde context stelden verschillende respondenten ook dat het ontwerp slechts een deel van de opleiding omvat en dat ze zich eveneens voldoende voorbereid voelden om andere uitdagingen aan te gaan. Ongeacht de beroepskeuze was dit een gedachte die regelmatig tussen de lijnen was te lezen. Zo ook wanneer de sterktes van de opleiding werden aangegeven: de ontwerpopleiding stond er “slechts” op de vijfde plaats en moest de appreciatie voor (1) de brede oriëntering, (2) het ontwikkelen van een kritische geest, (3) analytisch denkvermogen en (4) zelfstandigheid laten voorgaan. Misschien zit de grootste kwaliteit wel precies in de combinatie: brede, academische opleiding – ontwerpopleiding? De combinatie lijkt vanzelfsprekend, maar in praktijk – in het atelier en daarbuiten – is het duidelijk dat ze, binnen het stevig gevulde programma van de student burgerlijk ingenieur-architect, dagelijks uitdagingen presenteert. Ook doorheen de curriculumhervormingen wordt die verhouding steeds opnieuw herdacht – niet alleen in Gent trouwens. De combinatie is tegelijk kwaliteit en probleem. Een probleem van het type dat niet om een oplossing vraagt, maar op een evidente manier uitnodigt om de eigenheid van de opleiding blijvend te bevragen.